Normen en richtlijnen
Het gemeenschappelijke doel van onze productmanagers en diensten is het
aanbieden van betrouwbare, duurzame en hoogwaardige producten die voldoen aan de voorschriften en/of normen van elke regio waar ze worden gebruikt.
Systeem bestaande uit een verplaatsbaar valstopapparaat met zelfremmende werking vast aan zijn flexibele levenslijn (touw, kabel…). Een energieverdelingselement kan worden ingewerkt in het geheel.
Systeem samengesteld uit een mobiele en automatische valstop vast op zijn support (rail of kabel). Een schokabsorber kan in het geheel zijn ingewerkt.
Bevestigingsmiddel voor het lichaam, bestemd om het vallen te stoppen. Het valharnas kan bestaan uit riemen, gespen en andere elementen ; op gepaste manier opgesteld en afgesteld op iemands lichaam, om hem te kunnen tegenhouden tijdens, alsook na de val.
Beschrijft de artikelen en de situaties voor individuele bescherming tegen valrisico’s.
Verbindingselement of element deel uitmakend van een systeem. Een verbindingselement kan een karabijnhaak zijn of een haak.
Classe A: Verankeringsconnector, met automatische sluiting, gebruikt als component en ontworpen om direct aan een specifiek
verankeringssysteem bevestigd te worden.
Classe B: Basisconnector met automatische sluiting, gebruikt als component.
Classe M: Basisconnector voor meervoudig gebruik, met schakelsluiting, gebruikt als component, kan belast worden afhankelijk
van de grote of de kleine as.
Classe Q: Connector met schakelsluiting, gebruikt voor permanente of lange termijn toepassingen, karabijnhaak met schroef. Als
dit deel eenmaal vast geschroefd is, wordt het een dragend deel van de connector.
Classe T: Connector met afgewerkt uiteinde, met automatische sluiting, ontworpen als element van een subsysteem voor het
zodanig bevestigen dat de druk in een vooraf bepaalde richting wordt uitgevoerd..
Verbindingselementen of deel uitmakend van een systeem. Een vallijn kan bestaan uit een touw uit synthetische vezels, een metalen kabel, een band of een ketting.
OPGELET: Een vallijn zonder energie absorber mag niet gebruikt worden als valstopsysteem.
Een werkpositioneringssysteem bestaat uit elementen (gordel en werkpositioneringslijn), aan elkaar verbonden om een complete uitrusting te vormen.
Element waaraan een valbeveiligingssysteem kan worden vastgemaakt. (Norm die op dit moment wordt aangepast).
TYPE A - GEEN PBM: Verankeringssysteem met één of meerdere vaste ankerpunten waar een structurele verankering voor nodig is.
Type B: Verankeringssysteem met één of meerdere vaste ankerpunten waar geen structurele verankering voor nodig is.
Type C - GEEN PBM: Verankeringssysteem dat een flexibele ankerlijn gebruikt met een maximale afwijking van 15°.
Type D - GEEN PBM: Verankeringssysteem dat een starre ankerlijn gebruikt met een maximale afwijking van 15°.
Type E: Verankeringssysteem voor oppervlakken met een helling tot maximaal 5°.
De norm EN ISO 374-5 gaat over de eisen en testmethodes voor veiligheidshandschoenen die bedoeld zijn de gebruiker te beschermen tegen micro-organismen (schimmels en bacteriën, virussen optioneel).
Doordringen van schimmels en bacteriën (getest volgens de norm EN374-2): test waarmee wordt nagegaan of er geen lucht en water door de handschoen komt.
Doordringen van virussen (getest volgens de methode B van ISO 16604): proces waarmee de weerstand wordt bepaald tegen het doordringen van pathogenen die door het bloed worden overgedragen.
– Testmethodes waarbij de bacteriofaag Phi-X174 wordt gebruikt.
Volgens het type zal de handschoen één van de onderstaande pictogrammen rijgen:
Toepassingsvoorbeelden:
Het gebruiksdomein is bepalend want naargelang het geval moet de handschoen eventueel meerdere eigenschappen combineren om te voldoen aan de nodige eisen voor bescherming. Het is dus heel belangrijk na te gaan wat de aanbevolen gebruiksdomeinen zijn en de resultaten te bekijken van de testen die in een laboratorium zijn uitgevoerd en die u in de gebruiksaanwijzing vindt. Het is echter aan te bevelen na te gaan of de handschoenen geschikt zijn voor het gebruik dat u ze gaat geven door ze eerst zelf te testen, want de omstandigheden op de werkplek kunnen anders zijn dan die tijdens onze test, naargelang de temperatuur en de mate van slijtage en degradatie.
De norm ISO 18889 legt de eisen vast voor veiligheidshandschoenen bij het werken met pesticides voor landbouwers en voor seizoensarbeiders.
De handschoenen klasse G1 voldoen bij een relatief laag risico. Ze zijn niet geschikt voor het werken met pesticides met een hoge concentratie noch bij mechanische risico’s. Dit type handschoenen zijn meestal wegwerphandschoenen.
Handschoenen klasse G2 kunnen gebruikt worden bij een aanzienlijk en hoger risico, dat zowel voor verdunde pesticideconcentraties als hoge concentraties. Deze handschoenen klasse G2 voldoen ook aan een minimale mechanische weerstand en kunnen dus ook bij werkzaamheden worden ingezet waar een minimale mechanische bescherming vereist is.
Handschoenen klasse GR beschermen enkel de palm van de hand en zijn geschikt voor werknemers die een risico lopen op contact met opgedroogde resten of deels opgedroogde resten van pesticides die nog op de oppervlaktes van de planten aanwezig zijn bij het oogsten of nabehandelen van de planten.
Norm EN511 definieert de vereisten en testmethoden voor handschoenen die beschermen tegen koude die door convectie en geleiding wordt overgedragen tot -30°C (optioneel tot -50°C). Deze koude kan verband houden met weersomstandigheden of met een industriële activiteit.
Bij het selectieproces van een handschoen voor bescherming tegen kou moet rekening worden gehouden met meerdere parameters zoals de omgevingstemperatuur, de gezondheid van de persoon, de duur van de blootstelling, het activiteitenniveau etc.
Norm EN388 is van toepassing op alle types beschermingshandschoenen voor wat betreft fysische en mechanische gevaarsinvloeden door schuren, snijden, perforatie en afscheuren. Sinds de 2016-versie van de norm zijn nieuwe, optionele prestaties toegevoegd.
PRESTATIENIVEAUS VEREISTEN
1 t/m 4 : WEERSTAND TEGEN AFSCHURING Aantal cycli nodig om het proefstuk te doorslijten met een gelijkblijvende snelheid
1 t/m 5 : WEERSTAND TEGEN DOORSNIJDING DOOR MESBLADEN Aantal cycli nodig om het proefstuk te doorsnijden met een circulair zaagblad en op gelijkblijvende snelheid.
1 t/m 4 : WEERSTAND TEGEN SCHEUREN Minimale kracht die nodig is om het proefstuk te scheuren.
1 t/m 4 : WEERSTAND TEGEN PERFORATIE Kracht die nodig is om het proefstuk te doorboren met een genormaliseerde stans.
A t/m F : WEERSTAND TEGEN SNIJDEN MET ZAAGBLAD (TDM-test) Kracht nodig voor een recht zaagblad om het proefstuk door te snijden op een snijvlak van 20 mm.
ø of P : WEERSTAND TEGEN EEN SCHOK OP HET MIDDENHANDSBEEN Minimale beperking van de schok op de hand.
Weerstand tegen de schok op het middenhandsbeen: indien deze prestatie vermeld is, wordt de markering
“P” gebruikt.
Zaagblad, 2 testmethoden:
EN388 6.2. :
Voor lage en gemiddelde snijrisico’s. Een circulair zaagblad waarop een constante druk van 5N
wordt uitgevoerd, gaat van voren naar achter totdat het proefstuk doorgesneden is. Men meet
het aantal uitgevoerde cycli en wijst het overeenkomstige niveau toe.
EN ISO 13997 :
Voor materialen die het zaagblad bot maken tijdens de EN388 6.2 -test en/of gedeeltelijk bestand
zijn, voor hoge snijrisico’s. Een recht zaagblad met een snijvlak van 20 mm waarop één beweging
wordt uitgevoerd met een kracht van 2N. De test wordt opnieuw uitgevoerd met een andere
kracht en net zoveel keren als nodig is om het proefstuk door te snijden. Een niveau wordt
toegewezen dat overeenkomstig is met de nodige kracht om het proefstuk door te snijden. Deze
methode vertegenwoordigt meer gebruikssituaties waarbij een hoog snijrisico is.
ANSI ISEA (US American National Standards Institute) 105
Classificatie en specificaties voor bescherming van de hand. Deel 5.1.1. Bestendigheid tegen snijden.
Benodigde gewicht voor een recht zaagblad het proefstuk door te snijden in één snijbeweging.